Het volgende artikel wordt ingevoegd in Richtlijn 2006/112/EG:
“Artikel 129bis
1. De lidstaten kunnen de volgende maatregelen nemen:
a) | een verlaagd tarief toepassen op de levering van medische hulpmiddelen voor COVID-19-in-vitrodiagnostiek en de verlening van diensten die daarmee nauw samenhangen; |
b) | een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting verlenen voor de levering van medische hulpmiddelen voor COVID-19-in-vitrodiagnostiek en de verlening van diensten die daarmee nauw samenhangen. |
Uitsluitend medische hulpmiddelen voor COVID-19-in-vitrodiagnostiek die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad (*) en van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad (**) en andere toepasselijke Uniewetgeving, komen in aanmerking voor de in de eerste alinea bedoelde maatregelen.
2. De lidstaten kunnen een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting verlenen voor de levering van COVID-19-vaccins en de verlening van diensten die nauw samenhangen met die vaccins.
Uitsluitend door de Commissie of de lidstaten erkende COVID-19-vaccins komen in aanmerking voor de in de eerste alinea bedoelde vrijstelling.
3. Dit artikel is van toepassing tot en met 31 december 2022.